Drainageplan
Wanneer de aanleg van drainage wordt overwogen, moet allereerst een drainageplan worden gemaakt. Hiervoor is naast de theoretische kennis ook een vooronderzoek in het veld nodig. Pas hierna kan een definitieve beslissing over
de ligging, diepte, afstand, richting en materiaalkeuze worden genomen. De punten die in het drainage vooronderzoek moeten worden meegenomen noemen we hierna.
Slootpeil
De hoogte van het slootpeil is vaak een gegeven. Voor grasland moet dit minstens 90 cm beneden het maaiveld staan. Dit heet de “droogleggingsnorm”. De drains monden dan 10 cm boven het slootpeil in de watergang uit. Dit normale slootpeil geldt bij een halve maatgevende afvoer, wat betekent dat dit peil maximaal 10 tot 20 dagen per jaar mag worden overschreden. Het is duidelijk dat dit slootpeil van 90 cm een minimale eis is. Bij een hoger slootpeil zullen de drains regelmatig onder water verdwijnen wat ten koste gaat van de kwaliteit en de afvoermogelijkheid.
Grondsoort en doorlatendheid
De grondsoort heeft een grote invloed op de doorlatendheid van de bodem en daarmee de afstanden en de draindiepte. Een goede indruk van de natuurlijke gesteldheid van de bodem op verschillende diepten krijgt men door een aantal gaten tot minimaal het drainniveau te spitten. De natuurlijke gesteldheid in boorgaten is flink verstoord en goede maatstaf voor het beoordelen van het profiel. Door een combinatie van de theoretisch bekende gegevens en de waarnemingen in het veld is een vrij goede indruk van de doorlatendheid te verkrijgen.
Gelaagdheid bodem
Naast de grondsoort is ook de opbouw van de bodem belangrijk. In het veld kan de aanwezigheid en de geaardheid van de diverse lagen worden vastgesteld door het boren van gaten in de bodem. Daarnaast kunnen gaten worden gespit om te beoordelen of eventuele lagen kunnen worden verbeterd door het uitvoeren van een diepe grondbewerking. Ook is het mogelijk dat de doorlatendheid van de bodem slecht is als gevolg van storende lagen in het profiel. Dit is van grote invloed op de draindiepte en de drainafstand.
Variatie binnen het perceel
In één en hetzelfde perceel kan vrij veel variatie bestaan in slootpeil, grondsoort, gelaagdheid en/of doorlatendheid. Bij de aanleg van drains kan hiermee rekening worden gehouden, door bijvoorbeeld plaatselijk drains hoger of lager, dichter bij elkaar of verder van elkaar te leggen.
Dempingen
Bij het aanleggen van een drainagesysteem kan soms een aantal sloten worden gedempt. Deze dempingen hebben invloed op de te kiezen drainrichting. Drainbuizen mogen bij voorkeur geen gedempte sloten kruisen. Ook sloten die in het verleden zijn gedempt moet men zoveel mogelijk vermijden. Tenslotte is het belangrijk na te gaan of er in de toekomst nog sloten gedempt zullen worden.
Onderaardse leidingen
Er liggen in Nederland veel leidingen ondergronds. Te denken valt aan telefoon- en elektriciteitskabels, en gas- en waterleidingbuizen. Ook kunnen er leidingen voor bijvoorbeeld drinkwater, mest of beregening door het bedrijf zelf zijn aangebracht. De diepte van deze leidingen zijn meestal niet diep genoeg om te kunnen kruisen met een aan te leggen drainage. Bij het totaal plan van kavelinrichting moet dan ook rekening worden gehouden met de aanwezigheid van dergelijke leidingen.
Voor de grondroerder betekent zorgvuldig graven dat hij wettelijk verplicht is om de liggingsgegevens op te vragen en verder onderzoek te doen naar de exacte ligging van de kabels en leidingen. Het kaartmateriaal moet op de graaflocatie aanwezig te zijn. Dat betekent ook dat de feitelijke graver kennis moet nemen van de ligging van de kabels en leidingen. Er mag pas gegraven worden als er een graafmelding is gedaan.
Grootte en doorsnede drainbuis en oppervlakte per drain
Drainagebuizen zijn er in diverse afmetingen en diameter. Drains met een grotere diameter zijn uiteraard duurder. Het gebruik van onnodig grote drains betekent dan ook overbodige kosten. Kleine drains vervoeren echter minder water in dezelfde tijd, waardoor het langer duurt voordat een bepaalde hoeveelheid water is afgevoerd. Zo ontstaan hoge grondwaterstanden over langere perioden. De juiste diameter is daarom een belangrijke keuze.
Helling
Een belangrijk gegeven voor het berekenen van de draindiameter en de oppervlakte per drain is de helling van de drain.
Bij een vlak liggende drain stopt de waterafvoer wanneer het grondwaterniveau lager komt dan de draindiepte. De grondwaterstand staat dan over de gehele lengte van de drain even diep. Hoe groter de afstand tot deze eindbuis is hoe hoger het water zal staan omdat het meer weerstand ondervindt. Zo ontstaat er een verschil in drukhoogte tussen het begin en einde van de drainbuis. Dit drukhoogteverschil noemt men ook wel “de hydraulische helling”.
De helling wordt groter naarmate:
– er meer neerslag in eenzelfde tijd valt ;
– de drainafstand groter is; er moet immers meer water door dezelfde drainbuis;
– de lengte van de drain toeneemt;
– de drains nauwer zijn.
In de praktijk zijn en worden drains vaak onder een bepaalde helling aangelegd. Deze helling is afgeleid van de hydraulische helling. Men legt dan de drain onder de helling van het grondwater, die ontstaat bij een vlakliggende drain die water afvoert. Net als bij een vlakliggende drain stopt de afvoer van water wanneer de grondwaterstand beneden de draindiepte daalt. De grondwaterstand is nu niet over de gehele lengte van de drain even diep.
Door de drains vlak, dus horizontaal, te leggen kan een diepere grondwaterstand worden bereikt tijdens de afvoer ontstaat er wel een verschil in grondwaterstand aan het begin en eind van de drain, maar dit is verdwenen zodra de afvoer stopt.
Kostenberekening
De belangrijkste factoren die invloed hebben op de prijs per meter zijn;
– de diameter van de buis;
– al dan niet een omhulling;
– soort omhulling
– aantal meters dat in één keer wordt aangelegd.