Werking
Normen voor de hoogte van het slootpeil en de drainage zijn vooral bedoeld om hoge grondwaterstanden te voorkomen. Toch zal dit af en toe het geval zijn.
De kans hoe vaak dit voorkomt, bepaalt u in belangrijke mate zelf. Dit wordt bijvoorbeeld bepaald door de drains dichter bij elkaar te leggen of juist op grotere afstand van elkaar. Ook ten aanzien van de lengte en de diameter zijn er diverse keuzes mogelijk.
Grondsoort en bodemopbouw spelen daarbij een belangrijke rol. Voor de keuze van de diameter van de drainbuis is vooral de oppervlakte die afwatert op één drainbuis van belang. Daarnaast is het van belang welke helling wordt geaccepteerd van het grondwater richting eindbuis, de zogenaamde hydraulische helling.
Afvoer
De afvoer van een drainbuis drukken we uit in millimeters per etmaal. Dat wil zeggen dat de drain een laag water van een bepaalde hoeveelheid millimeters per etmaal dient af te voeren. Bij grasland en maisland geldt een afvoernorm van 7 millimeter per etmaal. Dit betekent dat na een regenbui van 14 millimeter, het twee etmalen mag duren voordat de grondwaterstand van vóór deze bui, weer is bereikt.
Oppervlakte per drain
Voor de oppervlakte per drain geldt een aantal uitgangspunten. De oppervlakte wordt bepaald door de lengte van de drain maal de afstand van de drains ten opzichte van elkaar. De lengte van de drain is beperkt tot 300 meter. Bij langere drains bestaat de kans dat het grondwater op de plek die het verst verwijderd is van de eindbuis, regelmatig tot aan het maaiveld stijgt. Dit omdat het op deze plek minder gemakkelijk weg kan stromen dan vlak bij de eindbuis die uitmondt in een sloot. Er ontstaat hierdoor een helling in de grondwaterstand, de zogenaamde hydraulische helling. Drains langer dan 300 meter zijn ook moeilijker schoon te maken. De afstand tussen de drains hangt nauw samen met de doorlatendheid van de grond. De drainlengte maal de drainafstand geeft de maximale oppervlakte bij de gewenste minimale afvoer van 7 millimeter per etmaal. Hierbij is eveneens een variatie in de hydraulische helling aangegeven.
Helling van de drain
In de praktijk wordt de drain vaak onder een helling in de bodem gelegd. Een veel gebruikte helling is 10 cm per 100 meter. Dit is omgerekend 1 mm per meter. Bij een drainbuis van 300 meter lengte betekent dit dat de drain op de maximale afstand van de eindbuis 30 cm hoger ligt dan bij de eindbuis. Zodra een drain stopt met afvoeren zal in dit geval het grondwater op 300 meter afstand van de eindbuis dus 30 cm hoger staan dan bij de eindbuis.
Bij een vlak liggende drain, dus zonder helling, is op het moment dat de afvoer stopt, de grondwaterstand overal even hoog. Hierdoor staat het grondwater op de maximale afstand van de eindbuis 30 cm lager dan in het eerste voorbeeld. Een vlak liggende drainbuis loopt dus langer door en zorgt daardoor voor een lagere grondwaterstand over een grote lengte van de drain. Ook tijdens een afvoerperiode heeft een vlakliggende drain het voordeel van een lagere grondwaterstand.
Grondwaterstand bij en tussen de drain
(“opbolling”)
De grondwaterstand op de plaats waar de drain ligt, is anders dan midden tussen twee drains.
In een periode van afvoer treedt namelijk een zogenaamde “opbolling” op. Aanleg van drainage is niets anders dan het beïnvloeden van de gemiddelde hoogste grondwaterstand en heeft dus rechtstreeks te maken met de opbolling.
De mate van opbolling wordt bepaald door de:
– grondsoort en bodemopbouw
– drainafstand
– hoeveelheid neerslag
Grondsoort en bodemopbouw
Per grondsoort kan de doorstroom van het water erg verschillen. Dit wordt uitgedrukt in een maat voor doorlatendheid. Naarmate de doorlatendheid slechter is zal het water minder snel door de bodem stromen. De opbolling is in dit geval groter. Op zware kleigrond is de opbolling veel sterker dan op grove zandgrond.
Drainafstand
De drainafstand wordt voor een belangrijk deel bepaald door de mate van opbolling die we tolereren. Bovendien speelt de ter plaatse mogelijke draindiepte een rol. De draindiepte wordt vaak bepaald door de slootdiepte en hoogte van de slootwaterstand. Een grotere drainafstand betekent echter ook een grotere oppervlakte per drain bij de dezelfde lengte van de drain. Er zal een grotere hoeveelheid water door moeten worden afgevoerd in dezelfde tijd. De draindiameter zal daardoor ook groter moeten zijn om een grotere hydraulische helling te voorkomen.
Hoeveelheid neerslag
De hoeveelheid neerslag bepaalt de mate waarin de drains water afvoeren. Omdat er in ons land meer water valt dan er verdampt, zal er water moeten worden afgevoerd. Dit overschot aan neerslag bepaalt in hoge mate de gebruiksmogelijkheid van percelen. Afgezien van de grootte van het overschot is vooral de frequentie waarmee het optreedt van veel belang voor het gebruik. In een gemiddeld jaar is er in het groeiseizoen sprake van een neerslagtekort. Buiten het groeiseizoen is er juist een overschot. Dit heeft tot gevolg dat drains vooral hun taak juist buiten het groeiseizoen uitvoeren. Opbolling van grondwaterstanden treedt dan ook vooral in die periode op.
Afvoer van water via drains
Kan het water vlot in de drains stromen en ondervindt het geen hinder van de omhulling, dan is een vlotte afvoer mogelijk. Is echter de draindiameter zodanig dat de oppervlakte per drain bijna maximaal is, dan is de kans op een periodieke verhoging van het grondwater groter.
Wanneer de drain is vervuild, kan de afvoer ook stagneren. Ook een beschadiging of verstoring van de eindbuis kan dit veroorzaken.